Toen in de jaren zeventig bekend werd dat Amsterdam een metronetwerk kreeg, werden er verschillende plannen ontwikkeld voor het uiterlijk van dat netwerk. Niet alleen werd er nagedacht over de architectuur van de metrostations, ook voor de zichtbaarheid van de stations, de bewegwijzering binnen de stations en de compositie van plattegronden en netwerkkaarten werden verschillende ontwerpen gemaakt.
De naam van het lettertype van de huidige bebording herinnert nog aan een van die ontwerpplannen. Die letter, de M.O.L van Gerard Unger, kreeg zijn naam door het plan om de reiziger zijn weg te laten vinden aan de hand van borden in de vorm van een mol. Het plan sneuvelde, maar de letter bleef en behield zijn naam.
Een ander plan is te vinden in het archief van Total Design. Dit plan richtte zich op de identificerende elementen van de bewegwijzering: de objecten waarmee de reiziger de ingang en de uitgang van de stations kon vinden én zich kon oriënteren in de omgeving. Het is een plan afkomstig van de Werkgroep Bewegwijzering waarbij Anthon Beeke een voorstel deed voor een concrete invulling. Hij stelde voor om betonnen platen bij de stations te plaatsen die met hun vorm en beschildering iets uit de geschiedenis van de buurt uitbeeldden. Op die manier zouden de metrostations goed aansluiten bij de buurt en zou “een reis langs de stations”, zoals Anthon Beeke in het plan beschrijft, “een reis door een prenten boek worden”.
De geschiedenis van de metrostationbuurten wordt in het voorstel uitgebeeld aan de hand van diverse oude foto’s en prenten. Soms zijn er plaatjes van meeuwen of draaiorgels overheen geplakt om het geheel wat Amsterdamser en wat levendiger te maken. De historische foto’s zijn bedoeld om te laten zien met welke vertelling uit de geschiedenis het verband met de buurt gelegd wordt. Het leuke is dat dat verband voor velen van ons niet altijd meer zo vanzelfsprekend is. De afbeeldingen laten soms een onherkenbaar Amsterdam zien: het treinstation Weesperplein aan de Mauritskade waar het een komen en gaan is van stomende locomotieven, een modern wachthuisje van de Gemeentetram, de Binnenwaal aan de Nieuwmarkt bezaaid met kleine sloepjes, en de luchtspoorweg gebouwd op een 3 meter hoge stellage die pal langs de Mozes- en Aaronkerk op het Waterlooplein liep.
Door het historische uitgangspunt van dit voorstel toont het boek ons dus een aardige blik op de geschiedenis van Amsterdam. Daarnaast is het voorstel vooral zelf historisch interessant. Het laat zien hoe ontwerpers waren betrokken bij een belangrijke stedelijke ontwikkeling als de aanleg van het metronetwerk. Ook al werd dit plan niet uitgevoerd, het laat wel zien hoe dergelijke plannen werden gemaakt,wie het maakten en hoe de verhouding tussen opdrachtgevers en ontwerpers was. Als je verder zoekt in ontwerpersarchieven naar de metroaanleg kom je nog veel meer te weten en kom je na Beeke al snel aan bij ontwerpers als Pieter Brattinga, Jurriaan Schrofer, Gerard Unger en Paul Mijksenaar. Het mag duidelijk zijn: de geschiedenis van het metronetwerk vormt een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van het Nederlandse ontwerp.
Britt Grootes, 2008