Special: Het Nederlandse ontwerperfgoed (2)
Raiders of the Lost Archives - het vervolg
Ruim vijf maanden na mijn bezoek aan de ontwerper Ootje Oxenaar en Jannie Wissing, de weduwe van oud TD-er Benno Wissing, ben ik weer in de States. Deze keer start de reis op zoek naar belangrijke Nederlandse vormgevingsarchieven in New York. Daar woont grafisch ontwerper Joost Elffers, zoon van Dick Elffers. Daarna reis ik verder naar Rhode Island om wederom Ootje Oxenaar op te zoeken en het archief van Benno Wissing in te pakken voor transport naar Nederland. Vervolgens gaat de tocht naar de Industrial School of Design in Ottawa, die door industrieel ontwerper Wim Gilles is opgericht en waar nog een archief van hem moet liggen. De reis neemt twee weken in beslag en wordt door mij per vliegtuig, Amtrak en Greyhound afgelegd waarbij een sneeuwstorm wordt getrotseerd en voormalig indianengebied doorkruist.
Afficherollen en verhuisdozen in het AIGA
24 februari. Het vliegtuig van Northwest Airlines landt op het moderne vliegveld Newark, ten zuidwesten van New York. Dit keer reis ik niet alleen. Mijn zoon Peter van zeventien vergezelt me een aantal dagen tijdens de voorjaarsvakantie. Een shuttlebusje brengt ons naar ons hotel in Chinatown, op loopafstand van Soho in Downtown Manhattan. Daar woont Joost Elffers, de zoon van de bekende graficus Dick Elffers en fotografe Emmy Andriesse.
Voordat we naar Elffers gaan, lopen Peter en ik op Fifth Avenue het gebouw van het AIGA binnen. The American Institute of Graphic Arts is de Amerikaanse pendant van de BNO. Daar is een tentoonstelling met werk van grafisch ontwerpers uit Australië. Het is een aardige tentoonstelling, maar niet overtuigend van kwaliteit. Van Dutch Graphic Design zou een betere tentoonstelling te maken zijn. Daarbij zou bijvoorbeeld de nadruk kunnen worden gelegd op de periode voor en na de Tweede Wereldoorlog (Piet Zwart en Paul Schuitema), het ontstaan van de ontwerpbureaus TelDesign en Total Design in de jaren '60 en de tegenbeweging tegen het constructivisme in de jaren '70. Dan heb je een goed tentoonstellingsconcept. De Australische expositie is mooi ingericht. Vooral het gebruik van afficherollen en verhuisdozen om de vitrines met boeken en ontwerpen te dragen doet mijn NAGO-hart sneller kloppen.
Elffers-archief naar het Graphic Design Museum
Met de nieuwste NAGO-publicatie Het archief van Total Design-PAM onder mijn arm en een CD-rom, waarop het gehele gecontroleerde bestand van het archief van Dick Elffers staat, bel ik aan bij een prachtig glanzende rode deur van de MacDougalstreet in Soho. Dit huis staat midden in de hippe wijk van New York waar zich veel galeries bevinden. Soho heeft de laatste tijd echter een deel van haar grandeur verloren aan Chelsea, waar tegenwoordig de artistieke crème de la crème woont en werkt.
Na een paar keer bellen blijkt Joost Elffers toch thuis te zijn. We kennen elkaar alleen van een paar korte telefoongesprekken. De grafisch ontwerper woont al ruim 30 jaar in New York.
Joost Elffers geeft bijzondere boeken uit, niet alleen vormgevingsboeken zoals Open Here: the Art of Instructional Design uit 1999 van Paul Mijksenaar en Piet Westendorp, maar ook fraai geïllustreerde kinderboeken zoals Play with Your Food. De reden van mijn bezoek is de overdracht van het archief van Dick Elffers aan het Graphic Design Museum in Breda. Het Stedelijk Museum Amsterdam (SMA), waar het archief voorheen was ondergebracht, heeft z'n beleid gewijzigd en het besluit genomen om niet langer archieven te willen beheren. De archieven die door het NAGO bij het SMA zijn onderbracht, zijn door het SMA teruggegeven. Vervolgens hebben de medewerkers van het NAGO de staat van de archieven gecontroleerd. Momenteel wordt eraan gewerkt om die archieven bij andere erfgoedinstellingen onder te brengen, zoals de archieven van Jurriaan Schrofer en Otto Treumann bij de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam.
Straatschilder Dick Elffers
Het archief van Dick Elffers (Rotterdam 1910-Amsterdam 1990) is in 1995 overgedragen aan het NAGO en in 1996 volledig gefotografeerd en geregistreerd in 559 objectbeschrijvingen. Het archief bestaat uit affiches, klein drukwerk en publicaties van en over Dick Elffers. Het archief bevat helaas geen documentatie of correspondentie.
Dick Elffers groeide op in Rotterdam in een streng gereformeerd gezin. Op zijn veertiende leerde Elffers ouderwets letters schilderen als assistent van een decorateur. Drie jaar later, in 1927, ging hij naar de Rotterdamse academie. Zijn leermeesters waren Jac. Jongert, Gerard Kiljan en Piet Zwart, bij welke hij van 1934 tot 1937 als assistent ging werken. Direct na de academie werkte hij in 1933-1934 twee jaar als assistent voor Paul Schuitema. Het zijn allen exponenten van een streng zakelijke stijl. Na de Tweede Wereldoorlog en inmiddels getrouwd met fotografe Emmy Andriesse ging hij in Amsterdam aan de slag als grafisch ontwerper. In zijn grafische werk toonde hij zich vooral tekenaar en schilder. Zijn schilderkundige benadering maakt zijn werk herkenbaar. Elffers noemde zijn affiches 'straatschilderijen', het zijn altijd kleurrijke en goed gecomponeerde verschijningen. Na de oorlog veranderde zijn stijl van decoratief naar expressief. Kenmerkend is zijn keuze voor stevige, heldere kleuren in combinatie met illustratie en vrije, meestal met de hand geschilderde, typografie.
Iedere vijf jaar een gouden idee
Gezeten aan de keukentafel praten Joost Elffers en ik - naar aanleiding van mijn bevindingen bij het AIGA - over het veelvuldig geprezen en soms ook misbruikte begrip Dutch Design. Volgens hem mag het belang van Dutch Graphic Design niet overschat worden en kan de essentie ervan alleen worden aangetoond als het werk in een historisch perspectief en een internationale context wordt geplaatst. We praten over de Rotterdamse en Haagse Academies en hun illustere docenten die rond WO II van grote invloed geweest zijn op het werk van zijn vader en andere tijdgenoten.
De invloed van Haagse letterontwerper en drukker Jean Francois van Roijen (1878-1942; bekend van de Zilverdistel- en Kunerapers), die tevens secretaris was van het hoofdbestuur van de PTT, op de Nederlandse typografie en boekvormgeving mag daarbij volgens Elffers niet onvermeld blijven.
We praten verder over het archief van zijn vader. Hij is blij dat het is ondergebracht bij het Graphic Design Museum in Breda en hij maakt geen bezwaar tegen de overdracht van de auteursrechten. Belangstellenden moeten maximaal in staat worden gesteld kennis te nemen van zijn vaders werk. We beloven contact met elkaar te houden. Ik ben erg benieuwd naar de nieuwe publicaties van deze originele ontwerper.
Ten afscheid geeft hij mijn zoon Peter The 48 Laws of Power kado, een Penguinpocket van auteur Robert Greene dat door hem is geproduceerd. Hij vermeldt daarbij dat Peter daaruit interessante levenslessen kan opdiepen. Het boek is een bestseller. Elke vijf jaar heeft Elffers een gouden idee, waarmee hij zijn geld verdient. Nee, naar Nederland terugkeren is geen optie, ondanks de crisis die in de VS hard toeslaat en waaronder de kunstwereld stevig te lijden heeft. Die crisis hadden Peter en ik ook al opgemerkt. In de exclusieve winkels en galeries is het rustig, te rustig. Het legendarische platenlabel Virgin aan Broadway houdt een opheffingsuitverkoop, waar wij op de CD-afdeling nog net even onze slag konden slaan.
Per Amtrak door een sneeuwstorm naar de Ocean State
Een paar dagen later reis ik door naar Rhode Island. Peter is inmiddels alleen teruggevlogen.
Er heeft een sneeuwstorm langs de kust geraasd en de ochtend van mijn vertrek ligt er een halve meter sneeuw in New York. Ik sleep mijn koffer door de smurrie richting de metro die me naar Penn Station vervoert. Daar zou men beslist Paul Mijksenaar moeten inhuren om de bewegwijzering te verbeteren. Pas na een paar rondjes lopen en twee keer de weg vragen vind ik de tracks van de Amtrak. De trein vertrekt op tijd maar ploegt zich door de sneeuw richting the Ocean State. Een prachtige tocht, waarbij de Atlantische Oceaan regelmatig te zien is door een gordijn van sneeuwvlagen. Er liggen veel ijsschotsen in het water. Het moet hier de afgelopen tijd behoorlijk koud geweest zijn. Ik realiseer mij dat in Nederland de treinen ook op diesel zouden moeten rijden; dat zou beslist minder uitval geven. De tocht in de comfortabele trein, die qua luxe niet onderdoet voor de Thalys, duurt bijna vier uur. Ruim drie kwartier later dan gepland kom ik in Providence aan. Door een soort poollandschap waad ik mij richting Kennedy-plaza; daarbij glij ik onderuit en zeil met volledige bagage, inclusief stuiterende laptoptas, een heuvel af. Een half uur later neem ik, volledig verkleumd, de bus naar Bristol. Het is een wonder dat die bus rijdt. Scholen zijn overal dicht en de sneeuw heeft het volledige verkeer plat gelegd.
De Wissinghouse in Bristol doemt op. Het ijs hangt in vrolijke pegels aan de dakgoot. Het weerzien met Jannie Wissing is amicaal. Diezelfde middag haal ik met haar dochter Garance een hele partij verhuisdozen bij de plaatselijke UPS-winkel om het archief van Benno Wissing in te pakken. Jannie en ik gaan meteen aan de slag om alle boeken, tijdschriften en het persoonlijk archief in te pakken.
Zo ik iets ben, ben ik een Hagenaar
De volgende ochtend bezoek ik in Barrington - op steenworp afstand van Bristol - Robert Deodaat Emile (Ootje) Oxenaar (Den Haag, 1929), de vermaarde ontwerper van postzegels en bankbiljetten (zonnebloem, snip en vuurtoren) en zijn vrouw Dawn Barrett, dean aan de Rhode Island School of Design in Providence. We praten over de overdracht van het archief aan het NAGO, de tentoonstelling die gepland is in het Museum voor Communicatie en het boek dat op stapel staat voor het najaar, ter ere van zijn 80ste verjaardag. Ootje vindt het allemaal wat veel worden. Vooral de tijdsdruk die op het project staat houdt hem uit zijn slaap. Hij is wel begonnen met het uitzoeken van materiaal voor het archief dat naar Nederland gaat.
We beslissen ter plekke dat Ootje en zijn vrouw eind juni naar Nederland komen om de opslag in Wassenaar te bezoeken waar de familie Oxenaar al vele jaren divers materiaal bewaart. Daaruit kunnen we gezamenlijk grafisch archiefmateriaal halen. Ondertussen zal het echtpaar Oxenaar twee dozen vullen met boeken en schetsen die in Barrington liggen. Dit zal worden toegevoegd aan het archief van Benno Wissing dat naar verwachting eind april door transporteur Gerlach kan worden opgehaald.
Dawn is begonnen met het fotograferen van de dagboeken van Oxenaar. De plaatjes heeft ze op haar computer gezet. Daar zal Els Kuijpers, de auteur van het boek over Oxenaar, beslist blij mee zijn. Als ik Ootje vraag of hij heimwee naar Nederland heeft, zegt hij: "alleen als ik in Den Haag ben, want zo ik iets ben, ben ik een Hagenaar", citeert hij Louis Couperus. Wat hij erg mist zijn de gesprekken met koningin Beatrix over beeldende kunst en vormgeving. Die gesprekken dateren nog uit de tijd dat hij directeur was van de Dienst voor Esthetische Vormgeving van de PTT.
Affichemappen van de plaatselijke lijstenmaker
De dagen erna wordt het archief van Benno Wissing verder ingepakt. Affiches moeten zoveel mogelijk plat worden vervoerd. De plaatselijke lijstenmaker heeft een paar zeer groot-formaat affichemappen beschikbaar gesteld, die met name geschikt zijn voor de affiches van het Holland Festival en de architectonische werktekeningen van Benno Wissing. Kleine affiches, bijvoorbeeld gemaakt voor de Rotterdamse Schouwburg in de jaren '50 worden zorgvuldig in platte dozen gelegd, die we zelf uit het materiaal van UPS vouwen. Het is veel gefröbel, maar het eindresultaat is bevredigend. We stapelen alles op in de werkkamer van Benno.
Er wordt een paklijst gemaakt en de dozen worden gewogen. De totale omvang van het archief bedraagt: 39 dozen en affichemappen, met een totaal gewicht van 587 kilo. Daar komt nog een aantal dozen bij met boeken uit de bibliotheek van Benno Wissing. Die zullen in november in Nederland geveild worden door antiquaar Bubb Kuyper uit Haarlem.
Zwitserse Alpen en lonely woolfs
Donderdagochtend neem ik om zeven uur afscheid. Ik moet vroeg weg want ik heb een strak tijdschema. Om tien uur moet ik in Boston zijn om de Greyhound naar Montreal te nemen. In Providence ontbijt ik bij Dunkin' Donuts. Volgens mij vormt deze winkelketen de hoeksteen van de Amerikaanse samenleving. Niemand start de dag zonder hun donuts, bagels of muffins. Stipt op tijd levert de Peter Panbus ('Boston for less, without the stress') me af bij South Station. De busticket had ik al via internet gereserveerd en ligt bij de Greyhound-balie op me te wachten. Ik stap in de comfortabele bus, met daarin slechts enkele passagiers. De reis duurt zeven en een half uur en kost 88 dollar. We rijden door een bosrijk en bergachtig landschap. Naarmate we noordelijker rijden worden de sneeuwbergen aan de kant van de weg hoger. De vele naaldbomen werken een associatie op met de Zwitserse Alpen. De namen verwijzen naar de Indiaanse stammen die er ooit woonden. We passeren Woodstock in Vermont. Ik heb nooit geweten dat het illustere muziekfestival zover van de bewoonde wereld gehouden werd. Bij White River, precies halverwege, stopt de bus. Iedereen stapt uit om te lunchen. Chinees eten in de middle of nowhere. Wonen hier wel mensen of wordt het gebied uitsluitend bevolkt door lonely woolfs? Via plaatsen als Lebanon, Hanover, Burlington en Montpelier - die geheel andere associaties bij me oproepen dan de desolaatheid van het Amerikaanse platteland - bereiken we de Canadese grens. Iedereen moet de bus uit, met z'n volledige bagage. De Canadese douane is minstens zo streng als de Amerikaanse. Het devies is: vooral niet vertellen dat je voor werk op reis bent. Toeristen passeren gemakkelijker de grens.
Stipt om vijf over half zes rijdt de bus luid toeterend het station van Montreal binnen. Op de minuut op tijd. Hoe is dat mogelijk? Montreal is een paar dagen mijn standplaats. Ik logeer bij een bevriende kunsthistorica. Vandaar reis ik - opnieuw met de Greyhound - naar Ottawa voor het archief van Wim Gilles.
Wim Gilles en de mathematische vormorganisatie
Brian Burns, die vijf en twintig jaar met Wim Gilles (Alkmaar 1923-Ottawa 2002) gewerkt heeft, wacht me op in de gang van de derde etage van de Mackenzie Building. Daar is het Center for Industrial Design Research gevestigd, dat door de Nederlandse industrieel ontwerper Wim Gilles in 1985 werd opgericht. Een vitrine staat onopvallend aan het einde van de gang. Daarin zijn enige prototypen van ontwerpen, zoals een telefoon en een computer, en enkele van Gilles' geschriften waaronder Form Organization uitgestald. Een bescheiden hommage aan de man die het industrieel ontwerpen als onderzoeksvak aan de Carleton University in Ottawa een flinke impuls gaf. Gilles doceerde vormorganisatie, volgens mathematische principes. Vormen en vormovergangen dienden wiskundig beredeneerd te worden en niet uitsluitend op esthetische gronden.
Hij was in 1973 in Canada neergestreken als professor van de Carleton School of Industrial Design. Voordien had hij gedoceerd aan de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven, waar hij vooral de procesmatige aanpak in zijn onderwijs propageerde. Van die opleiding zou hij uiteindelijk ook de directeur worden. Gilles had zijn sporen verdiend als ontwerper van DRU in de Achterhoek, waarvoor hij vanaf 1949 zowel tafelgerei, een waterketel als kolenkachels en oliehaarden ontwierp. Met zijn werkbouwtuigkundige achtergrond werd hij bij alle stadia van de productontwikkeling ingeschakeld. Na een studiereis naar Amerika in 1953 begon hij een eigen ontwerppraktijk. Eerst met de latere Philips-ontwerper Frans van der Put, later alleen. Voor Simplex ontwierp hij in 1964 de beroemde Scooterette, een kleine opvouwbare scooter, die helaas nooit werd uitgevoerd.
In de jaren '80 maakte hij in Canada tekeningen die het automatiseringsproces moesten ondersteunen. Hij ontwierp complexe patronen die door een computer uitgevoerd konden worden. Deze noemde hij PADCAM - Pencil Aided Design for Computer Aided Manufacture.
Inspiratiebron voor generaties studenten
Brain Burns benadrukt dat Gilles' ideeen van groot belang zijn geweest voor generaties studenten. In Canada zijn David McAleer, Kenroy Harrison, Terry Saunders en David Wallace vermaarde industrieel ontwerpers. Zij hebben les gehad van Gilles en dragen zijn denkbeelden verder uit.
Burns maakt zich zorgen over het archief van Gilles. Volgend jaar gaat hij met pensioen en wie zorgt er dan voor de tekeningen, geschriften en prototypen? Volgens Burns heeft de universiteit er geen enkele belangstelling voor. Het zou beter zijn als het materiaal naar Nederland gaat. Ik stel voor om hierover contact op te nemen met Museum Boymans Van Beuningen waar het Nederlandse industriële werk van Gilles bewaard wordt. Dit aanvullende materiaal zou het verhaal over leven en werk van Gilles kunnen completeren. De omvang van de Canadese nalatenschap is bovendien bescheiden. Het gaat om een paar verhuisdozen.
Met een beetje geld van de Mondriaan Stichting zou het niet ingewikkeld zijn om die materiaal naar Nederland te halen...
Terug in Nederland overdenk ik mijn bezoek aan de Carleton School of Industrial Design. Wim Gilles mag dan in redelijk isolement gestorven zijn, zijn ideeen leven voort bij de studenten die zijn lessen hebben gevolgd. En het lesmateriaal is er allemaal nog. Daarin is zijn visie op industrieel ontwerpen definitief en onomstotelijk vastgelegd.
Ik bedenk dat ik niet moet vergeten dit ook aan Ootje te vertellen. Misschien dat hij rust vindt bij de gedachte dat zijn ideeen nog lang als inspiratiebron kunnen dienen voor jongere generaties. Daarvoor is het schrijven van een goede monografie over zijn veelzijdige werk, waaraan hij zelf nog een actieve bijdrage kan leveren, onontbeerlijk.
Marie Christine van der Sman, directeur NAGO, 31 maart 2009
Literatuur: Timo de Rijk, 'Wim Gilles' in: Designers in Nederland. Een eeuw productvormgeving, Amsterdam/Gent 2003, p. 152.