“Wij gaan wassen” staat er met hoofdletters in de brochure van de wasmachine Erres-Tombomatic uit het begin van de jaren '60. Vervolgens wordt uitgelegd hoe de huisvrouw het apparaat moet bedienen. Instructieve tekeningen van de bedieningsknoppen verduidelijken dit. De huisvrouw krijgt ook het advies om de verschillende onderdelen van het kostbare apparaat, dat voor ongeveer fl 1200 te koop wordt aangeboden, goed schoon te houden. “Stel je voor dat de wasmachine door de vrouwenhand verkeerd gehanteerd wordt”, lijkt de schrijver van de folder te denken. Deze paternalistische toon is wellicht begrijpelijk als we bedenken dat het bedrag van 1200 gulden in de jaren '60 voor een gemiddeld huisgezin een vermogen was. Slechts weinigen konden zich de luxe van een wasautomaat permitteren en veel vrouwen schrobden de was nog op een wasbord in een tobbe. De door iedere huisvrouw fel begeerde wasmachine is dé uitvinding na de Tweede Wereldoorlog die de vrouwenemancipatie een flinke duw in de rug heeft gegeven. Er bleef ineens tijd over om andere dingen te doen.
Met een paarschroeven in elkaar gezet
De ontwerper van de eerste wasmachines zit tegenover me aan tafel bij het Nederlands Archief Grafisch Ontwerpers in Utrecht. Joop Istha houdt de folder in zijn handen. Het is een van de vele kleurrijke objecten uit zijn persoonlijk ontwerparchief dat hij aan het NAGO heeft overgedragen. “De functionaliteit die toen hoogtijd vierde, zorgde ervoor dat apparaten praktisch in gebruik, service en onderhoud waren. Tegenwoordig is dat veel minder het geval. De complexiteit is toegenomen. Veel elektronica die nu in wasmachines zit is overbodig. Vroeger werd zo’n machine eenvoudig met een paar schroeven in elkaar gezet. Primaire functies raken nu ondergesneeuwd door secundaire functies”, zegt hij peinzend.Hier spreekt de vormgever én functionalist die als geen ander de Nederlandse naoorlogse productvormgeving een gezicht heeft gegeven. Van zijn hand zijn meer dan duizend strak vormgegeven apparaten als centrifuges, koelkasten,stofzuigers, radio’s, tv’s, scheer- en ontharingsapparaten, boor- en zaagmachines, armaturen voor lampen en meubilair. Het aanbod is even groot als gevarieerd.
Nuttig in handen van professionals
Zo ontwierp hij bijvoorbeeld een montagesysteem voor kasten in Midden Amerika.“Van het soort dat Ikea tegenwoordig maakt, maar dan met gebruikmaking van inheemse houtsoorten”, voegt Istha er met een kwinkslag aan toe. Ook heeft hij zijn sporen verdiend met het ontwerpen van elektrische spiegels en trekhaken voor auto’s, dashbordstyling, aandrijftechnieken en hydraulische systemen. Zelf doet hij daar erg relativerend over: “Nee, het is allemaal niet zo bijzonder. Ik heb veel producten gemaakt die niet direct mijn interesse hebben, maar die geweldig nuttig zijn in handen van professionals. Ik ben meer geïnteresseerd in het denkproces en de uitvoering van de producten, dan in de eindproducten an sich”. Indrukwekkend is ook de rij opdrachtgevers. Hij werkte onder andere een lange tijd voor IBM, Philips, Stokvis en Van der Heem (huishoudelijke apparaten).
Construeren en tekenen
Istha heeft zijn hele leven al interesse gehad voor construeren en tekenen. Dat begon al op de HBS en werd extra gevoed door de interesses van zijn oudere broer Dig Istha die architect was en oprichter van architectenbureau Duintjer en Istha (Schiphol, AMC, Nederlandse Bank): “Door hem heb ik belangstelling gekregen voor architectuur en productontwikkeling, maar vooral ook voor het creatieve werk: het tekenen en maken van maquettes. Ter voorbereiding van een studie op het gebied van de industriële vormgeving leek het mij verstandig een technische vooropleiding te kiezen, om ideeën ook in de praktijk te kunnen realiseren”. Hij besloot naar de HTS te gaan om werktuigbouwkunde te studeren. Alles wat met de industrie te maken had vond hij interessant. Het lukte hem om in 1952 een stageplek bij Philips in Eindhoven te bemachtigen. Op twee creatieve afdelingen kon hij aan de slag: bij het Lichtadviesbureau (Libu), waar hij buitenverlichting en armaturen ontwierp en het Artistiek Ontwerpbureau (Arto), de voorloper van het huidige ontwerpbureau van Philips. Een klein team van jonge ontwerpers was begin jaren ’50 begonnen met het ontwerpen van kleine huishoudelijke producten, moderne versies van het ‘staalbaard’ scheerapparaat en radio en televisie.
Kennis delen in de geest van Bauhaus
Istha maakte zijn opleiding af, ging in militaire dienst en besloot de driejarige weekendopleiding Industriële Vormgeving aan de Koninklijke Academie in den Haag te volgen. De ontwerpers Frans Luijten, Jan Berkhey en Charles den Hartog waren zijn klasgenoten. Met hen behoorde Istha tot één van de eerste lichtingen productontwerpers die hun stempel hebben gedrukt op de moderne naoorlogse productvormgeving. Hij wordt nog steeds enthousiast wanneer hij over deze legendarische opleiding vertelt: “Het was dé ideale opleiding voor volwassenen die of hun technische kant of hun creatieve kant wilden bijspijkeren. Ik hoorde bij de laatste groep. Er werd veel gepraat en overlegd. Er werd geschetst en er werden modellen gemaakt.”
De samenwerking tussen de cursisten en de docenten was bijzonder hecht. Gerrit Kiljan was de man die de vormleer van Johannes Itten uit het Bauhaus doceerde. Andere docenten waren Paul Citroen (ook een Bauhaus-adept), Gerrit Rietveld en Willem Penaat. “De manier van lesgeven was voor mij een eyeopener. Er was geen verhouding schoolmeester-leerling. De cursisten werden volledig au serieux genomen en konden hun kennis en expertise met de docenten delen”. Er werd geëxperimenteerd met glas, keramiek, textiel en verschillende kunststoffen. Materialen en technieken die bestemd waren voor massaproductie. Bovendien werden kostprijsberekeningen gemaakt. Onder leiding van Istha werden werkbezoeken afgelegd aan Leerdam, Sphinx, Auping, Gispen en Van der Heem.
Aandacht voor het goede product
In 1957 bezocht hij met zijn latere echtgenote de Triënnale voor Architectuur, Vormgeving en Binnenhuisarchitectuur in Milaan. Dat was de prijs die hij ontving voor een stoel die hij voor Gispen had ontworpen. Met bewondering aanschouwde hij producten die nog niet in Nederland in omloop waren, zoals de stoelen met beweegbare rugleuningen ontleend aan de automobielindustrie, ontworpen door Osvaldo Borsani voor de firma Tecno.
Ook werd hij een frequent bezoeker van lezingen en exposities van de jonge Stichting Industriële Vormgeving in Amsterdam, waarvan hij niet veel later bestuurslid werd. “Via de Stichting kwam ik in contact metal die ‘bevlogen lieden’ die zich inspanden voor het ‘goede product’: bekende ontwerpers, architecten, directeuren van bedrijven, mensen uit de wetenschap en het onderwijs. Hier werden thema’s besproken zoals leveringsvoorwaarden of merken-, octrooi-, auteursrecht. Erg boeiend allemaal. Enkele van de personen waarmee ik veel contact had waren de industrieel Albert Auping en de jurist Theo Limperg”. Deze bijeenkomsten waren voor Istha zo inspirerend dat ze van blijvende invloed zouden zijn op zijn vormgevingswerk en zijn belangstelling voor het auteursrecht.
Hondekoppen en corporate identity
Terwijl hij in het weekend op de academie zat en in een hotel achter de Bijenkorf logeerde, werkte hij door de week bij de Metaalgieterij Holland in Amsterdam en vervolgens bij J.J. Beijnes in Beverwijk, waarvoor hij interieurs van tram- en treinstellen ontwierp, zoals van de bekende groene ‘Hondekoppen’ van de NS. Hij werkte samen met de vormgevers Wim Rietveld en Charles Jongejans. Ook ontwierp hij elektrische huishoudelijke apparaten, elektrisch handgereedschap, radio, televisie en afspeelapparatuur voor het Haagse bedrijf Van der Heem.
Als één van de hoogtepunten uit zijn carrière beschouwt Istha de tijd dat hij voor IBM Europa in New York werkte (1960-1962), waar hij de voor Nederlandse maatstaven sterk doorgevoerde corporate identity moest bewaken: “Ik was ingehuurd om qua vorm, kleur, grafiek en detaillering eenheid te brengen in een rommelige reeks ontwerpen die niet uit één fabriek afkomstig waren en ik had tevens de taak om die richtlijnen in het Europese gebied te handhaven.” Om met bewondering in zijn stem te vervolgen: “Het was zo’n professioneel bedrijf. Ondanks het feit dat het een heel grote onderneming was met 200.000 werknemers, werd het gerund als een informeel familiebedrijf. Heel on-Amerikaans. Je zou verwachten dat Amerikanen echte controlefreaks zijn. Ieder was echter verantwoordelijk voor zijn eigen werk. Dat zorgde voor een prettige werksfeer. Maar het meest opvallend was dat producten er goed uit moesten zien en ergonomisch goed in elkaar moesten zitten. Bij IBM moest altijd alles het beste zijn. De beste vormgevers waren er in dienst of gaven advies; de beste architecten, zoals Marcel Breuer, werden ingeschakeld om de IBM-kantoren te bouwen. IBM opende mijn ogen voor het internationale karakter van Industrial Design en voor de verschillende opvattingen die bestaan over creativiteit”.
“Ik bewonder vormgever Eliot Noyes, die bij IBM verantwoordelijk was voor alle creatieve uitingen van het bedrijf. Hij heeft me geleerd hoe je het ontwerpwerk moet integreren in de ontwikkelingswerkzaamheden van een groot bedrijf. Een niet onbelangrijke en gunstige bijkomstigheid was dat er bij IBM goed voor het personeel werd gezorgd: keurige huisvesting en een fatsoenlijk salaris. In vergelijking daarmee was Philips veel kariger. Dat was een klassieke werkgever, wel sociaal voelend, maar dan vooral om grip op de werknemers te houden”. Na twee jaar keerde hij wegens familieomstandigheden definitief naar Nederland terug en voegde zich blijvend bij zijn gezin in Amsterdam. In Driebergen startte hij ontwerpbureau Berkheij Istha Industriële Ontwerpers om na een paar jaar met Ontwerpbureau Istha Industrial Design alleen verder te gaan.
Vormgeving in een branche waar de techniek domineerde
Al snel kreeg hij veel grote klanten als Philips - waarvoor hij ruim dertig jaar werkte - en Stokvis. Voor Philips ontwierp hij ondermeer stofzuigers, radio’s en tv’s en afspeelapparatuur van zogenaamde derde merken.Istha voegt eraan toe: “In die jaren was er een strikte handhaving van vestigingsregels. Het eerste merk, Philips, stond naast het merk Aristona en merken die door Philips waren opgekocht zoals Erres, Siera en Ruton. Derde merken zijn merken die niet in de reguliere elektrotechnische handel werden aangeboden. Het zijn bijvoorbeeld dezelfde stofzuigers die onder een andere merknaam worden aangeboden voor de helft van de prijs en via prijsvechters, zoals nu bij de Blokker of de Mediamarkt worden aangeboden”.
In opdracht van de grote handelsfirma Stokvis ontwierp hij huishoudelijke apparaten voor toeleveranciers. Zoals Erres-was- en droogapparatuur voor Minkema, Erres- wringers voor Schuurink, Erres-radio’s voor Van der Heem, FASTO-geijsers voor ASW en haarden en kachels voor ETNA. Met zijn kennis van het productontwerpen en brede ervaring op het gebied van productietechniek breidde Istha zowel nationaal als internationaal zijn klantenkring uit. Istha: “Het vernieuwende in die periode was dat we het aspect vormgeving, in combinatie met ergonomie en constructie gingen toepassen op producten van bedrijfstakken die tot dan toe geregeerd werden door pure techniek en kosten”.
Andere activiteiten na de Val van de Muur
Bijna vijftig jaar runt Istha al zijn eigen bedrijf. Zijn ontwerpen beperken zich niet tot consumptiegoederen. Na de Val van de Muur is hij als adviseur en organisator betrokken geraakt bij renovatie- en nieuwbouwprojecten van fabrieken in voormalige Oostbloklanden. Militair-industriële bedrijven werden bijvoorbeeld omgevormd tot producenten van onderdelen voor de automobiel- en vrachtwagenindustrie.
In Nederland heeft hij zijn activiteiten op het gebied van fabrieksbouw- en inrichting vervolgens voortgezet.
Tegenwoordig werkt hij aan de ontwikkeling van nieuwe funderingssystemen voor gebouwen en aan nieuwe methoden voor het berekenen van funderingspalen. Met een kleine groepje gedreven deskundigen ontwikkelt hij op zonne-energie werkende producten voor het maken van schoon drinkwater uit vervuild of zout water voor de allerarmsten in Derde Wereldlanden. Hier spreekt iemand met idealisme, iemand die nooit met pensioen gaat, ondanks het feit dat hij de zeventig al ruimschoots is gepasseerd.
Bij de meeste machines is de achterkant een zootje
Zijn jarenlange ervaring droeg Istha over aan studenten van de Faculteit Industrieel Ontwerpen van de TU Delft, waar hij tussen 1975 en 1990 doceerde. Hij was parttime hoogleraar aan de vakgroep Constructie van deze faculteit. Daar gaf hij lessen in materiaal en technologie, technische tekenen, serie- en massaproductie en begeleidde hij afstudeerprojecten. Hij zorgde via zijn uitgebreide netwerk voor menige stageplaats buiten de poorten van de TU. Als Istha een advies zou mogen geven aan jonge ontwerpers dan zou zijn eenvoudige doch duidelijke devies zijn: “Ruk de bovenste keukenla open en verzin een betere oplossing”.
Istha kijkt nog eens naar de reclamefolders van de Erres-Tombomatic en zegt:“Die brochures hebben meer kleur dan de folders voor die tijd. Die hadden iets groezeligs. Net als de meeste wasmachines trouwens. Mijn witte en strak vormgegeven machines staken nog al af tegen de grauwe Duitse producten met hun ronde afwerking. Ik besteedde ook veel aandacht aan de achterkant. Kijk maar eens hoe ik hier de slangen in een kliksysteem bevestigd heb en ik zorgde ervoor dat de kleuren uniform waren. Het gaat om aandacht voor detaillering. Bij de meeste machines was de achterkant een zootje”, om er peinzend aan toe te voegen: “en dat is trouwens nog steeds zo”.
Marie Christine van der Sman, met dank aan Bernadine Ypma voor de beeldredactie.